Januari 2016

Achter de voordeur: terug naar de schuilkerk?

Op maandag 11 januari brachten de bisdomstaf, leden van de staf van ons seminarie, het Ariënsinstituut, en de seminaristen een bezoek aan Amsterdam. ‘s Morgens stond een bezichtiging van de tentoonstelling ‘Rome – De droom van keizer Constantijn’ in de Nieuwe Kerk op het programma. Met eigen ogen konden we onder meer de oudste beeldhouwwerken van Christus de Goede Herder aanschouwen, uitgeleend door het Vaticaans Museum. Onze hulpbisschop mgr. Woorts, docent christelijke archeologie aan ons seminarie, zorgde voor een boeiende en deskundige toelichting op de aanwezige kunstwerken. ‘s Middags was er een uitgebreid bezoek aan Museum Ons’ Lieve Heer op Solder aan de Oudezijds Voorburgwal.

Hoe kwamen Amsterdammers op het idee om Onze Lieve Heer ‘op zolder’ te zetten’? In 1578 werd het katholieke stadsbestuur afgezet, waarna een nieuw stadsbestuur aantrad dat de Calvinistische religie oplegde. Deze gebeurtenis staat bekend als de ‘Alteratie’. De Kerk van St. Nicolaas, de patroon van de zeelieden, kwam in handen van de protestanten. Bijgevolg moesten de parochianen die er kerkten en katholiek wilden blijven, op zoek naar een andere plek voor hun eredienst. Die vonden ze sinds 1662 in het huis van de Duitse koopman Jan Hartman, een katholiek, afkomstig uit Münster. Hartman liet de bovenste drie verdiepingen van zijn zeventiende-eeuwse huis aan de Oudezijds Voorburgwal tot kerk ombouwen. Deze kerk staat sinds de negentiende eeuw bekend als ‘Ons’ Lieve Heer op zolder’. In de zeventiende eeuw heette zij Het Hart, welke naam is afgeleid van de naam van de toenmalige eigenaar, Jan Hartman.

Aan de buitenkant van het huis zie je niets van de kerk. Dat was in de zeventiende eeuw ook niet toegestaan. In de Verenigde Republiek der Zeven Provinciën mocht dan vrijheid van geweten gelden, je mocht publiekelijk geen andere religie dan de calvinistische belijden. Doopsgezinden, lutheranen en katholieken konden hun eredienst alleen houden in zogeheten schuilkerken, gebouwen die aan de buitenkant niet als kerk herkenbaar waren. Bovendien moesten zij aan de stadsbestuurders aanzienlijke bedragen betalen om te voorkomen dat hun kerken in opdracht van de overheid gesloten werden en hun bedienaren opgepakt of uitgewezen.

Ons’ Lieve Heer op Solder mag dan van de buitenkant als kerk niet herkenbaar zijn, het barokke interieur mag gezien worden. Verborgen in het altaar zit een uitklapbare preekstoel. Aan alles is gedacht. Achter de kerk bevindt zich een kleine woning, waar de eerste priester ervan woonde, Parmentier. Deze augustijn, afkomstig uit Gent, had een professoraat in de theologie. Een eervolle loopbaan liet hij achter om in Amsterdam onder lastige omstandigheden in het verborgene de pastorale zorg op zich te nemen voor de katholieken in het oude centrum van Amsterdam.

Tijdens de bezichtiging kon ik de verleiding niet weerstaan een vergelijking te trekken met onze tijd. Sinds de Reformatie mochten katholieken, doopsgezinden en lutheranen hun godsdienst wel belijden, maar dan buiten het zicht van de publiciteit. Wij zouden zeggen: alleen achter de voordeur. Met deze uitdrukking verwoordt een aantal politici in ons land zijn standpunt ten aanzien van godsdienstvrijheid. Religie wordt dan niet verboden, maar mag geen maatschappelijke presentie, invloed en betekenis hebben. Er bestaat een groeiende weerstand tegen religieuze symbolen, ook bijvoorbeeld het dragen van een kruisje om de hals, in het openbare domein. Ontwaren we hierin niet een zekere terugkeer naar de zeventiende eeuw?

Scheiding van Kerk en Staat is een groot goed, zowel voor de Staat als voor de Kerk. Een scheiding van politiek, samenleving en godsdienst is echter ondenkbaar. Religieuze opvattingen kleuren uiteraard politieke keuzen en de manier waarop mensen aan sociale verhoudingen gestalte willen geven. Voor zover er geen mensenrechten door worden geschonden, moet er ruimte voor bestaan. Gelovigen alleen thuis de gelegenheid geven hun geloof te beleven en te vieren, maar hen verbieden daar ook publiekelijk binnen redelijke grenzen uiting aan te geven, is geen tolerantie. Dan was de oude zuilenmaatschappij van vóór de jaren zestig van de vorige eeuw toleranter: er bestonden (soms heel grote) tegenstellingen, maar aan verschillen in religies en levensbeschouwingen en de uiting daarvan werd ook in het openbaar een zekere ruimte geboden. Het getuigt van respect voor gelovigen daar binnen redelijke grenzen ook nu ruimte voor te blijven bieden.