December 2018
Heeft de Kerk iets met de vakbeweging of omgekeerd?
Op 22 november jl. gaf ik onder anderen met Agnes Jongerius, voorheen voorzitter van het FNV en tegenwoordig lid van het Europarlement, een lezing op een symposium, belegd door de Werkgroep Twente van de Stichting Vrienden van de Historie van de Vakbeweging, in het Techniekmuseum in Hengelo.
Het was de eerste keer dat ik tijdens een bijeenkomst van een vakbond sprak. In het bisdom Groningen-Leeuwarden was ik lid van een christelijke denktank van de Ondernemersorganisatie VNO-NCW, dus de werkgevers. Wat er door een ‘transfer’ van een bisschop al niet kan gebeuren: in Groningen bij de werkgevers, in Utrecht bij de werknemers! Zou zelfs bij deze als ‘rechts’ bekendstaande aartsbisschop een ‘ruk naar links’ mogelijk zijn? Ik zie bij sommigen al hoop in de ogen gloren, maar ik moet ze teleurstellen als het gaat om de leer van de Kerk.
Agnes Jongerius vertelde in haar inleiding dat ze heel blij was dat ze samen met de kardinaal een lezing mocht verzorgen, omdat ze haar bestaan aan de Katholieke Kerk had te denken. Hoe kan dát nou? Tja, toen haar overtuigd katholieke ouders het gezin voltooid achtten, raadde de pastoor hen aan om periodieke onthouding toe te passen. En daardoor was zij alsnog geboren. Die kans was met de pil veel geringer geweest. Dit deed mij als fervent aanhanger van Humanae vitae deugd. Hiermee is mijn imago – denk ik – wel weer rechtgezet.
Overigens lieten enkelen onder de aanwezigen blijken prettig verrast te zijn dat ik werknemers aanspoor zoveel mogelijk lid te worden van een vakvereniging. Dat hadden ze van een kardinaal blijkbaar niet verwacht. Toch zou dat eigenlijk geen verbazing moeten wekken. In de eerste sociale encycliek van de Kerk, Rerum novarum, noemde paus Leo XIII als één van de factoren van de sociale kwestie in de negentiende eeuw de opheffing van de gilden, feitelijk standsorganisaties van vakbroeders, als gevolg van de Franse Revolutie, die gelijkheid van alle mensen wilde afdwingen. Binnen dat ideaal pasten geen standsorganisaties. De gilden beschermden hun leden, zorgden na hun overlijden voor hun weduwen en kinderen, en hadden in de steden een aandeel in het bestuur, de rechtsspraak en de verdediging. Na de opheffing van de gilden stonden de arbeiders onbeschermd en alleen tegenover de liberale overheid en de werkgevers, die door de industrialisatie alle productiemiddelen in handen hadden. Leo XIII wees dan ook op het recht van arbeiders, dat alle mensen van nature hebben, om zich te verenigen, in hun geval in de vorm van vakbonden. Daardoor zijn er tussen de individuele arbeider aan de ene kant en de overheid aan de andere kant tussenorganisaties die het voor hun belangen opnemen.
Bovendien zorgden vakbewegingen – zeker in het verleden – ook voor de vorming van leden in brede zin: menselijk, intellectueel, cultureel, godsdienstig. Daardoor werden leden ook in staat gesteld om in de vakbond of elders een eigen bijdrage te leveren. Als een mens dit niet kan, wordt hij beknot in zijn vrijheid om zijn gaven te ontplooien. En juist in de vrijheid weerspiegelt zich het meest dat de mens naar Gods beeld en gelijkenis geschapen is. Hierop is het subsidiariteitsbeginsel gebaseerd: alle kleinere organisaties en mensen persoonlijk moeten van de Staat en overkoepelende organisaties de hulp (in het Latijn ‘subsidium’) ontvangen die nodig is om hen in staat te stellen vanuit hun eigen gaven en talenten bij te dragen aan het Algemeen Welzijn.
Er zijn jonge ZZP-ers die liever zelf over hun eigen arbeidsvoorwaarden onderhandelen en zelf hun pensioen regelen. Hoger-opgeleiden zullen dat wellicht kunnen, maar er zijn in Nederland anderhalf miljoen mensen die technisch analfabeet zijn en daardoor de weg in de huidige digitale wereld niet vinden. Het is zaak dat hoger-opleiden niet alleen goed voor zichzelf zorgen, maar binnen met elkaar samenwerkende vakverenigingen tevens denken aan mensen die daartoe minder in staat zijn. Het valt te betreuren dat als gevolg van onze hyper-individualistische cultuur slechts 19 procent van alle werknemers lid is van een vakvereniging. Er moet ook nog zoiets zijn als menselijke en christelijke solidariteit.
Kortom, de Kerk heeft door haar sociale leer een boodschap voor de maatschappij als geheel en dus ook voor de vakbeweging. Maar de vakbeweging kan ook veel betekenen voor de Kerk.