April 2010
De verrijzenis: het uiteindelijke antwoord op het lijden
Stel je voor dat het Evangelie zou eindigen op Goede Vrijdag. Wat zouden we dan concluderen? Dat er alweer een onschuldig slachtoffer is gevallen, ditmaal Jezus. Vermoedelijk zouden we dan voor Jezus hebben gekozen en tegen God de Vader. Ons verwijt aan Zijn adres zou zijn dat Hij niets doet aan het lijden van onschuldige mensen.
We kennen het oude dilemma. Als God niets tegen het lijden doet, dan zijn er twee mogelijkheden: ofwel Hij is almachtig, maar doet niets tegen het lijden. Dan kunnen we twijfelen aan Zijn oneindige goedheid. Een andere mogelijkheid is dat Hij wel iets aan het lijden zou willen doen, maar het eenvoudigweg niet kan. In dat geval moeten we twijfelen aan Zijn almacht.
Het Evangelie stopt echter niet op Goede Vrijdag, maar gaat door naar Pasen. Op paasmorgen in alle vroegte ontdekken enkele vrouwen die het graf bezoeken, dat het leeg is. Engelen verklaren hoe dat komt: “Waarom zoekt ge de levende onder de doden? Hij is niet hier, Hij is verrezen” (Luc. 24,5-6). Aan Maria Magdalena, de apostelen en andere leerlingen verschijnt de Verrezen Heer. Zij zijn daardoor getuigen van het feit dat Jezus uit de dood is opgestaan.
God laat in de verrijzenis van Jezus zien dat Hij lijden en dood kan overwinnen en het ook werkelijk wil. Het Hoogfeest van Pasen geeft daarom het uiteindelijke antwoord op het vraagstuk van het lijden. Maar dit is geen eenvoudig antwoord, helemaal niet zelfs. Naast Jezus en God zijn Vader is er namelijk nog een andere categorie van personen die ten aanzien van Pasen een sleutelrol hebben. Dat zijn wijzelf. Staan wij voldoende open voor het antwoord dat God geeft op de lijdensvraag?
Ruim een jaar voor haar dood op 30 november 1943 noteert in het doorvoerkamp Westerbork een jonge Nederlands-Joodse vrouw, Etty Hillesum, in haar dagboek wat er in haar omgaat. Haar medegevangenen observerend constateert Etty Hillesum tot haar ontsteltenis:
“Er zijn mensen, het is heus waar, die nog op het laatste ogenblik stofzuigers in veiligheid brengen en zilveren
vorken en lepels, in plaats van jou, mijn God. En er zijn mensen die hun lichamen in veiligheid willen brengen, die
alleen nog maar behuizingen zijn voor duizend angsten en verbitteringen. En ze zeggen: mij zullen ze niet in hun
klauwen krijgen. En ze vergeten, dat men in niemands klauwen is, als men in jouw armen is.”
Ze komt niet tot geloof in de verrijzenis, het uiteindelijke antwoord op de lijdensvraag, maar gaat wel beseffen dat ze dat antwoord bij God moet zoeken. Tot haar verwondering bemerkt ze dat mensen in haar omgeving zich echter voor God afsluiten.
In de verrijzenis van Jezus openbaart God Zijn antwoord op het lijden. Dit blijft een feit, maar mensen kunnen zich voor feiten afsluiten. En omdat het lijden bij ons heel negatieve gevoelens kan oproepen, is de verrijzenis geen eenvoudig antwoord op het lijden van onschuldige mensen.
Het gaat om een geloofsantwoord: het is de Heilige Geest die ons innerlijk de feitelijkheid van de verrijzenis van Jezus doet zien; dat kunnen we niet op eigen kracht. In het doopsel is het de Heilige Geest die de oude mens in ons begraaft en ons uit het doopwater doet verrijzen, bekleed met Jezus, de nieuwe mens. Ook bij mensen die al geloven, kunnen door allerlei gebeurtenissen en ervaringen, de tegenvallers, de moreel verkeerde keuzes en de stress van het dagelijks leven het besef vervagen van de betekenis van Jezus’ verrijzenis als antwoord op ons diepste levensvragen. Door diverse omstandigheden kan de oude mens in ons weer gemakkelijk de overhand krijgen.
De bewuste deelname aan de jaarlijkse vieringen van de Goede Week kan dat besef echter weer doen terugkeren, zeg maar ‘verrijzen’ om in paasterminologie te blijven. Moge de bewuste viering van de Goede Week en het Paasfeest ons helpen om weer als nieuwe mensen bekleed met Christus vol overgave en moed onze weg te vervolgen.