Adventsbrief mgr. Eijk: ‘Verwachtingsvol uitzien’
Aartsbisschop W.J. Eijk van Utrecht heeft een Adventsbrief geschreven, die inmiddels verstuurd is naar de pastorale beroepskrachten en de parochiesecretariaten. Aanhakend bij een aantal van de Evangelies die dit jaar tijdens de Advent worden gelezen, staat hij stil bij het thema ‘Verwachtingsvol uitzien’. De volledige tekst staat hieronder en is als pdf hier te downloaden.
Adventsbrief van mgr.dr. W.J. Eijk, Aartsbisschop van Utrecht
28 november 2010
Verwachtingsvol uitzien
Broeders en zusters in Jezus Christus onze Heer,
We zijn in de Advent, onze voorbereidingstijd op Kerstmis. De betekenis en waarde van deze ‘donkere weken voor Kerst’ liggen voor ons christenen besloten in het woord Advent. Die benaming is afgeleid van het Latijnse Adventus en betekent ‘komst’. We zien in de weken vóór Kerstmis verwachtingsvol uit naar de komst van Christus in ons leven en in onze wereld. In deze brief wil ik met u stilstaan bij wat dat betekent: verwachtingsvol uitzien.
Het begin van de Adventstijd valt in Nederland samen met de Sinterklaastijd. Kleine kinderen zingen in deze dagen “Vol verwachting klopt ons hart, …” Hoe groter het geloof in de goedheiligman, des te groter de overgave waarmee wordt gezongen. Het gaat hier weliswaar om een ander soort geloof en een ander soort verwachting dan die waarvan in de Adventstijd sprake is, maar in dit kinderlijk geloof ligt wel een schat begraven: een nog niet door ervaringen geblutst vertrouwen. Een onvoorwaardelijk hopen op de toekomst – iets dat volwassenen veelal zijn kwijtgeraakt.
Het is dit onvoorwaardelijke geloof waarvan Jezus spreekt als mensen op een dag kinderen naar Hem brengen om ze door Hem te laten zegenen. Jezus’ leerlingen wezen deze mensen bars af, maar Jezus zei verontwaardigd: “Laat die kinderen toch bij Mij komen en houdt ze niet tegen. Want aan hen die zijn zoals zij behoort het Koninkrijk Gods. Voorwaar, Ik zeg u: wie het Koninkrijk Gods niet aanneemt als een kind, zal er zeker niet binnengaan” (Mc. 10,13-16). En bij de evangelist Matteüs staat geschreven: “Voorwaar, Ik zeg u: als gij niet opnieuw wordt als de kleine kinderen, zult gij het Rijk der hemelen zeker niet binnengaan” (Mt. 18,3). Dit “kind van God worden” (de evangelist Johannes spreekt zelfs over “opnieuw geboren worden”, Joh. 3,7) betekent dat wij onszelf toevertrouwen aan God. Het betekent ook dat wij elkaar liefdevol erkennen en aanvaarden als broeders en zusters, kinderen van onze hemelse Vader. De Advent is zo beschouwd ook een passende tijd om ons te bezinnen op onze relatie met God én met onze naaste alsmede op de vruchten van de liefde; vreugde, vrede en barmhartigheid.
Dat met het opgroeien op een zeker moment het geloof in Sinterklaas sneuvelt, is logisch. Soms gaat dat geleidelijk: de aanwijzingen dat Sinterklaas ‘niet echt’ bestaat, stapelen zich op en het kindergeloof bezwijkt onder die bewijslast. Er zijn ook kinderen die met een schok van hun geloof in de Sint vallen, bijvoorbeeld als achter de witte baard ineens de buurman herkend wordt. Meestal zijn het echter de ouders die in een ernstig gesprek hun kind vertellen dat Sinterklaas niet bestaat.
Maar waarom verliezen zo velen een aantal jaren later ook hun geloof in God en Zijn Zoon? Over de oorzaken van dit geloofsverlies zijn boeken vol geschreven; een kort en eenduidig antwoord bestaat er dan ook niet. Het heeft in ieder geval te maken met de tijdgeest, waarin het geloof gewantrouwd wordt of zelfs onder vuur ligt. Geloof wordt vaak als achterhaald bestempeld, als een kinderlijke fase waar je overheen moet groeien – zoiets als Sinterklaas dus. De wetenschappelijke kijk op de wereld, waarin meten weten is, overheerst. Het is de mentaliteit van ‘eerst zien, dan geloven’. Die houding leeft nu heel sterk, maar is van alle tijden, zoals we weten uit het verhaal van de ongelovige Tomas in de H.Schrift.
‘Wie ogen heeft om te zien’ (vgl. Dt. 29,3) kijkt echter verder dan de wetenschap lang is. Die ziet dat God in Zijn Zoon ons nabij is. In die zin is de verwachting in de Advent ook een tweerichtingsweg. Wij mogen in de Advent uitkijken naar de komst van Jezus, naar Hem die op Zijn beurt uitziet naar onze ontvangst. Dat betekent dat er ook iets van óns wordt verwacht. Hoe kunnen we aan deze verwachtingen beantwoorden? Door ons goed op het feest van Kerstmis voor te bereiden. We verwachten een belangrijke gast, dus we maken ons innerlijke huis op orde en gaan op de uitkijk staan. Het is dan ook niet zonder reden dat we dit jaar op de Eerste zondag van de Advent lezen: “Weest dus waakzaam, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt. Begrijpt dit wel: als de eigenaar van het huis wist op welk uur van de nacht de dief zou komen, zou hij blijven waken en in zijn huis niet laten inbreken. Weest ook gij dus bereid, omdat de Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet verwacht” (Mt. 24,42-44).
En op de Tweede zondag van de Advent lezen we onder meer: “In die tijd trad Johannes de Doper op en predikte in de woestijn van Judea: ‘Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij.’ Deze toch is het die de profeet Jesaja bedoelde, toen hij zei: Een stem van iemand die roept in de woestijn: bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht” (Mt. 3,1-3).
Het is dus zaak om in de weken vóór Kerstmis onze blik op God en de komst van Zijn Zoon te richten. Sommigen van ons zijn dat ontwend. Zij behoren misschien tot de mensen die naar de Nachtmis gaan uit nostalgie of onder druk van het gezin (“Doe oma nou een plezier, het is maar één keer per jaar!”). Of tot de mensen die hun geloof zijn kwijtgeraakt en niet weten waar ze het moeten zoeken. Soms letterlijk. Hen kan het helpen om zich te realiseren dat geloven zoiets is als fietsen of zwemmen, ook dat kun je nooit verleren. Wie zijn geloof verliest, is het nooit helemaal kwijt. God is immers een tijd met je meegereisd op je levensweg en heeft zo Zijn spoor in je innerlijk getrokken.
Op die basis kunnen we altijd terugvallen, maar dan moeten we wel de sprong in het diepe wagen. De Adventstijd kan daarbij behulpzaam zijn; het is een sterke tijd, bij uitstek geschikt om de band met God aan te halen en te verdiepen. En voor wie eerst wil zien en dan pas kan geloven, wordt het geloof in de komst van Jezus in deze tijd zichtbaar gemaakt. Met de adventskaarsen die ontstoken worden, elke week één meer. Met de kerststal, die Jezus’ komst letterlijk verbeeldt. In ons eigen leven kunnen we bij die voorbereidingen aansluiten door ons gebed, door het sacrament van boete en verzoening te ontvangen, door te lezen in de H.Schrift, door ons te richten op wat werkelijk van waarde is: onze band met de Levende Heer.
Niet alleen Maria, de Moeder van God, is in de weken voor Kerstmis in blijde verwachting – wij mogen dat met haar zijn. Ook wij zien reikhalzend uit naar de komst van Christus. Niet voor niets lezen wij dit jaar op de Vierde zondag van de Advent: “Zij zal een zoon ter wereld brengen die gij Jezus moet noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden” (Mt. 1,21).
Van harte wens ik u een goede Adventstijd en alvast een Zalig Kerstmis.