Mgr. Eijk wijdt kerk van abdij van Koningsoord
Aartsbisschop Eijk van Utrecht wijdde op 6 oktober de kerk van de nieuwe abdij van de trappistinnen van Koningsoord. De wijding vond plaats tijdens een eucharistieviering, waarin ook abt Bernardus Peeters van Abdij Koningshoeven in Berkel-Enschot voorging. Het klooster staat op het landgoed Johannahoeve bij Arnhem en kwam na een maandenlange verbouwing gereed. Op 8 mei verhuisden de zusters trappistinnen onder leiding van abdis Benedict Thissen van hun klooster in Berkel-Enschot naar hun nieuwe abdij in het aartsbisdom Utrecht.
De 30 zusters behoren tot de Cisterciënzer Orde, een vorm van Benedictijns leven. Ze leiden een ‘monastiek leven’, dat wil zeggen een kloosterleven dat zich kenmerkt door gebed, afzondering, sfeer van stilte, arbeid, soberheid en eenvoud. Aartsbisschop Eijk herinnerde aan het kennismakingsbezoek aan Oosterbeek dat hij op 25 augustus maakte. Er was bij hem op dat moment nog enige onzekerheid om wat voor soort inzegening het op 6 oktober zou gaan, “en het scheelde niet veel of ik stond gelijk weer buiten. Want het ging niet om de inzegening van een kapel, maar om de wijding van een abdijkerk.” De Trappistinnen vormen samen met de trappisten één klerikale orde – “het gaat hier dus niet om een of ander kloosterkapelletje, maar om een abdijkerk en dus een heuse kerkwijding met alles erop en eraan.”
‘Innerlijk huis’
De Abdijkerk is het hart van deze kloostergemeenschap, benadrukte mgr. Eijk, “er wordt menig uur van de dag doorgebracht voor het getijdengebed, er wordt de Eucharistie gevierd en het is een plaats voor persoonlijk gebed. Jezus neemt in deze abdijkerk door de viering van de Eucharistie persoonlijk zijn intrek,” benadrukte hij. En dat gebeurt niet “vanwege onze prestaties, onze talenten, ons uiterlijk, of ons vlekkeloze gedrag.”
De aartsbisschop vergeleek dit met Zijn intrede in het huis van Zacheüs, hoofdambtenaar bij het tolwezen in de grensplaats Jericho. Deze Zacheüs was onaanzienlijk van gestalte, en klom daarom in een boom om Jezus in de menigte te kunnen zien. Dat Jezus hem bezocht wekte ergernis: waarom niet bij zijn bewonderaars, maar uitgerekend bij die gehate man die voor de Romeinse bezetter in Israël belastingen inde?
Aartsbisschop Eijk: “Jezus nam uit liefde zijn intrek bij Zacheüs, dat was zijn zending, mensen die van de God vervreemd waren bij Hem terugbrengen. Daarom is Jezus, Gods Zoon, mens geworden en zodoende is Hij middelaar tussen ons en God. Het hoogtepunt daarvan vindt plaats in het sacrament van de Eucharistie, waarin wij de Verrezen Heer persoonlijk in ons huis, deze kerk, maar ook in het innerlijk huis van onze ziel ontvangen.”
‘Aanwezigheid van de Heer’
“De eucharistische presentie van Christus in deze abdijkerk wordt voorbereid door de ritus van de kerkwijding,” zo stelde mgr. Eijk, die daarop de verschillende elementen van de kerkwijding toelichtte: de zalving van het altaar met chrisma, de bewieroking en het ontsteken van de kaarsen.
“De kerkwijding betreft dit gebouw maar óók ons als Kerk, als gelovige gemeenschap die hier samenkomt rond de Verrezen Heer.” Eijk memoreerde Petrus, die “ons aanspoort om ons als levende stenen in te voegen in de bouw van de geestelijk tempel, de Kerk. Niet alle stenen hebben dezelfde plaats en functie: de hoeksteen, het fundament is Jezus Christus, hier aanwezig in Eucharistie en onvervangbaar. Wij allen zijn hier met een eigen plek en roeping, zo zijn de zusters hier met een bijzondere roeping als slotzuster. Zij bidden voor hen die zelf nooit bidden opdat ook zij bij God kunnen komen. Door hun bijzonder aan God toegewijd leven zijn de zusters een herinnering en getuigenis voor anderen dat Jezus eigenlijk de hoeksteen, het fundament van ons leven is.”
Aartsbisschop Eijk: “Bidden we dat deze abdijkerk, die nu wordt geconsacreerd, voor de zusters Trappistinnen een plaats mag zijn waar zij Christus door Wie zij geroepen zijn, in gebed en viering van Eucharistie dagelijks mogen ontmoeten, hun band met Hem mogen versterken, zo hun roeping mogen verdiepen en in ons aartsbisdom iets van de aanwezigheid van de Heer zichtbaar mogen maken.”