November 2017
Een leger(tje) op de aftocht?
Kijkend naar de Kerk in West-Europa en ook in het Aartsbisdom Utrecht komt waarschijnlijk bij ieder van ons weleens de gedachte op van een leger op de aftocht. Kerken worden bij de vleet gesloten, elke week twee tot drie kerken in Nederland. Het aantal aanwezigen in vieringen neemt af. De pastorale teams worden rap kleiner. Op menige plek blaast het nog resterende koor piepend de laatste adem uit. Sociologen speculeren al over het eind van het christendom – althans in Nederland – voor het einde van deze eeuw. Kortom, doet dit alles niet denken aan een leger op de aftocht? Of in de tussentijd al een ‘legertje’ op de aftocht?
Daar word je als gelovige christen niet vrolijk van. En er zijn nogal wat christenen die, gelet op deze ontwikkelingen, onwillekeurig moeten denken aan de woorden van Jezus: “Maar zal de Mensenzoon bij Zijn komst het geloof op aarde vinden?” (Luc.18,8). Dit zijn weinig geruststellende woorden, zeker nu we vaststellen dat wel erg weinig mensen nog in Christus geloven als de Zoon van God, die voor ons is mens geworden en ons door Zijn kruisdood heeft verlost van het kwaad en de zonde.
Zou dit een teken zijn dat het einde van de wereld eraan zit te komen en apocalyptische tijden zijn aangebroken? Aan het einde van het Kerkelijk Jaar gaan in de liturgie veel lezingen over het einde van de wereld, gepaard met de nodige waarschuwingen om waakzaam te zijn. Dit versterkt nog de gedachte aan apocalyptische tijden: is het nu dan werkelijk zover? Misschien. Het is mogelijk, maar wij mensen kunnen dat niet met zekerheid bevestigen. Jezus Zelf zegt hierover: “Van die dag of dat uur weet niemand af, zelfs niet de engelen in de hemel, zelfs niet de Zoon, maar de Vader alleen” (Mc. 13,32). Zelfs niet de Zoon? Dit zou bevreemding kunnen opwekken, maar bedoeld is dat ook de Zoon niet weet wanneer het einde van de wereld plaatsvindt, naar Zijn menselijke natuur.
Ik kom nog eens terug op dat ‘legertje op de aftocht’. Tussen 716 en 719 moest de heilige Willibrord in de Zuidelijke Nederlanden een veilig heenkomen zoeken, toen koning Radboud van de Friezen het weer eens op zijn heupen had gekregen en alle christelijke geloofsverkondigers wegjoeg. Meerdere malen verloor Willibrord op vergelijkbare wijze wat hij had opgebouwd. Hij en zijn medewerkers vormden meer dan eens een leger op de aftocht. Was dat misschien mede de oorzaak waarom Willibrord niet van Utrecht, maar van het veiliger Echternach het centrum van zijn missie-activiteiten maakte?
Hoe dan ook, steeds daagde er hulp op voor Willibrord, zodat hij ook elke keer weer kon terugkeren en per saldo terreinwinst kon boeken, in die zin dat hij steeds meer mensen voor Christus won. Tot 1947 kwam dat tot uitdrukking in de wijze waarop de Springprocessie op zijn gedachtenis in Echternach werd gehouden: de deelnemers sprongen telkens drie stappen vooruit en twee achteruit. Dit is als een spiegel van Willibrords leven: zijn ‘leger’ mocht dan herhaaldelijk tot de aftocht gedwongen zijn, uiteindelijk boekte hij terreinwinst. Het aantal christenen bleef groeien. Na zijn dood ontstond in ons land binnen korte tijd een bloeiende Kerk. En het christendom zou een belangrijk stempel op ons land blijven drukken tot het begin van de jaren ’60 van de vorige eeuw.
Natuurlijk kunnen de ervaringen van Willibrord niet één op één op onze tijd worden toegepast. Daarvoor zijn de verschillen eenvoudigweg te groot. Wat ik maar wil zeggen is dit: de Kerk kan schijnbaar een legertje op de aftocht zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat zij dat dan ook metterdaad is. Naast de wederwaardigheden van Willibrord zijn daarvoor nog tal van andere voorbeelden te noemen. Voor hetzelfde geld kan het christelijk geloof in ons land of elders in West-Europa na verloop van tijd weer opleven.
Voor ons komt het erop aan niet teveel te speculeren over het einde van de wereld of constant te somberen over de huidige teruggang van de Kerk. Beter is het te bidden dat we iets van Willibrords vuur mogen krijgen in het beleven en het uitdragen van ons geloof in Christus. Dan zijn we gelijk ook waakzaam.